In een arrest van 17 februari 2022 onderzoekt de Raad van State of de tuchtoverheid zorgvuldig is geweest in de feitenvinding om tot een bewijs van het tuchtvergrijp te komen. Welke houding moet een tuchtoverheid aannemen die, over een essentieel constitutief bestanddeel van het omschreven feit, elementen krijgt die kunnen doen twijfelen aan het bewijs? Moet ze deze verder op hun merites en bewijswaarde onderzoeken? Is zonder een verder onderzoek naar de ware toedracht de materiële motiveringsplicht geschonden? U vindt het antwoord hier.